TERUG IN DE TIJD.
De Beothuck indianen waren de eerste mensen die op het eiland Newfoundland verschenen. Dit kunnen we opmaken uit wat staat opgeschreven in de vele scheepslogboeken en beschrijvingen van expedities over heel Newfoundland. Een van de eerste scheepsjournalen maakte melding van het feit dat de Beothucks erg bang waren van de Engelse Mastiffs toen ze deze de eerste keer te zien kregen. Sommige andere logboeken maakten verschillende keren melding van een totale afwezigheid van honden op het eiland. Wel waren ze gewend honden en indianen te zien op het grondgebied van Labrador. Daarom kunnen we de sprookjes vergeten over de Vikingen die grote zwarte honden op het eiland zouden hebben achtergelaten. Dit staat beschreven in sommige Engelse boeken door schrijvers over de zwarte newfoundlander. De feiten geven hiervoor geen enkel bewijs.
IN 1497 WERD NEWFOUNDLAND …..
….. opnieuw ontdekt door John Cabot die spoedig gevolgd werd door andere pioniers. Ook zij maakten geen van allen melding van honden op Newfoundland. In 1615 schreef kapitein Whitbourne : “We vonden geen honden op Newfoundland maar in plaats daarvan twee soorten wolven: een grote langharige die meestal alleen jaagt en een kleinere die in groepen jaagt. Aan het einde van de 17-de eeuw vonden kapitein Bligh en Sir Joseph Banks een soort hond die een speciale voorkeur voor water had. We weten nu dat zij doelden op de grote wit-zwarte honden die later landseer genoemd werden.
Wat gebeurde er tussen deze twee perioden.
Baskische vissers zeilden de wereldzeeën af op zoek naar vis en vonden grote visgronden rond de kust van het eiland Newfoundland. Rond het midden van de 17-eeuw installeerden de vissers hun eerste visbasis langs de Canadese kust in Rougnoust.
Bashaw “The Faithful Friend of Man”(1832-1834)
DIT BEWIJST…..
…..dat we er zeker van kunnen zijn dat die vissers uit hun eigen land de pyreneese berghond meebrachten ter bescherming en eigen veiligheid. Moderne onderzoeken in een laboratorium hebben, door vergelijking, ontdekt dat de haarstructuur van de pyreneese berghond zo goed als hetzelfde is als die van de landseer. Dit bewijst hun genetische verwantschap. De haarstructuur van de zuiver gefokte Newfoundlander is heel anders dan die van de landseer. Jammer genoeg waren er onvoldoende bewijzen om dieper in te gaan in de achtergrond van de landseer.
Zijn de honden van Labrador, die over het hele land verspreid waren gekruist met de geïsoleerde pyreneese berghond op Newfoundland ??
Dat weet niemand maar het is waarschijnlijk dat enkele oude “rassen” zoals de “curly dog” of de grote “engelse slagershond” (butcher dog) betrokken waren. In de oude Baskische archieven vonden we de volgende beschrijving: “Vanwege zijn aanleg en aard kon je geen betere hond kiezen om de rol te vervullen als beschermer en vriend van het Baskische vissersvolk op het eiland Newfoundland.
ROND 1662…..
…….toen de eerste permanente kolonie werd gesticht in Rougnoust was het de grote Pyreneese hond die de mensen gezelschap hield. Hier werd hij gekruist met de Engelse retriever die de Engelse kolonisten meebrachten. Uit deze kruising kwam de uiteindelijke wit/zwarte newfoundland-hond voort.
OOK SCHRIJVERS EN LIEFHEBBERS VAN DE ZWARTE NEWFOUNDLANDER…..
….. weten dat de meeste zwarte later geïmporteerd waren, tussen 1850 en 1890. Henri Farquharson, een populaire fokker uit die tijd schreef: “Het is alom bekend bij de Newfoundlander eigenaars, dat de meeste honden die geïmporteerd werden vanuit Newfoundland alleen wit/bruin of wit/zwart waren”. De zwarte leefde nog steeds op Newfoundland en wat hen betreft kunnen we niet echt spreken van een ras omdat deze honden niet geïsoleerd leefden en over het hele land verspreid waren. Hierdoor zijn ze verschillende keren gekruist met de honden van Labrador.
George Lawles schreef in een brief uit 1845:
“Twee importen van Newfoundland, met de naam Sailor en Centon lijken van verschillend ras te zijn.
De een is rood en de andere zwart. Ze zijn niet groot, hun haar niet zo lang maar dik….”
Het is duidelijk dat deze honden, 50 tot 60 cm groot, niet te vergelijken waren met wit/zwarte hond die in Engeland geselecteerd en gefokt werd en een grootte had van 80 tot 85 cm.
“Lion” a Newfoundland Dog 1824 (Sir Edwin Landseer
DE STERKE GENETISCH ACHTERGROND….
…. van de Pyreneese hond in de wit/zwarte was duidelijk evenals de sterke genetische achtergrond van de hond uit Labrador in de zwarte Newfoundland-hond. Er waren niet veel wit/zwarte op het eiland. De meeste werden vanwege het geld naar Engeland geëxporteerd. Daarom hadden de vissers de kleinere zwarte bij zich. Rond 1886 kruisten enkele Engelse fokkers deze “zwarte” honden met de veel grotere wit/zwarten.
Door dit te doen hoopten zij de zwarte groter te krijgen met een langere vacht. Als we naar afbeeldingen uit die tijd kijken, zien we honden gebouwd als de wit/zwarte maar in de kleur zwart of bruin. Ook hadden deze vreemde aftekeningen. Het originele type veranderde wat betreft verschijning en kleuren. De oude wit/zwarten die we zagen op de oudste afbeeldingen werden naar de achtergrond verdrongen.
DE SCHITTERENDE STER…
…… die de wit/zwarte altijd geweest was, was bijna gedoofd.
Toen in 1891 de eerste ras standaard voor de zwarte verscheen, hadden de fokkers het gekruiste type
In gedachte.
Voor de oude, zuiver wit/zwarte kon niets gedaan worden. Alleen een verwijzing zoals: “Kleur anders dan zwart.” Tijdens deze periode hielden de Engelse keurmeesters en fokkers er niet van met de zuivere landseer te fokken in hun “nieuwe hond van New Foundland”.
Dit terwijl ze wisten dat type en vachtstructuur anders was en dat dit naar boven zou komen als bewijs dat de wit/zwarte een ander ras was.
“Saved”. (Sir Edwin Landseer.)
ONS MOOIE RAS…….
…….had jammer genoeg zijn juiste naam verloren: “Newfoundland gooide het door elkaar”. De wit/zwarte was een kleur anders dan zwart. Zonder twijfel was, meer dan 80 jaar geleden de zuivere wit/zwarte de enige echte “Newfoundland-hond”. Gelukkig bleven enkele Engelse fokkers zuivere landseers fokken. Een klein aantal van deze honden werden geëxporteerd naar het continent, zoals we kunnen terugvinden in de oude Engelse Kennel Club Stamboeken.
Een van de belangrijkste was Kettering Scout (Major). Hij had grote invloed op het ras zowel in Engeland als later op het continent. Op het continent was het Prof. A. Heim die het belangrijkste werk deed voor het ras. Hij was ervan overtuigd dat de landseer een apart ras was naast de zwarte Newfoundlander met een verschillende ras standaard.
In 1960 werd de ras standaard voor de landseer E.C.T. door het F.C.I. goedgekeurd.
SINDS DIE TIJD ZIJN ER WEER ZUIVERE LANDSEERS GEFOKT. EN NU NOG STEEDS…
….. waardoor wij het genoegen hebben naar de aftekeningen te kijken van het originele Newfoundland-type, zijn sterke temperament en deze kunnen vergelijken met de zwarte Newfoundlander.
DE NAAM “LANDSEER” ……
….. hebben de wit/zwarte te danken aan de Engelse schilder, etser en beeldhouwer
Sir Edwin Landseer (1802-1873) die bekend is om zijn dierschilderingen waaronder een aantal van
deze wit/zwarte honden.
Portrait of a Newfoundland dog (George Stubbs 1803)
De letters E.C.T. staan voor Europees Continentaal Type.
De voorvechters van de landseer als apart ras kwamen uit Europa. In Engeland was dit ras niet erkend . Daar bestond de landseer alleen als kleur (wit/zwart) binnen de Newfoundlanders.
Toen wij (1982) met het fokken van landseers E.C.T. begonnen konden we een E.C.T.-pup naar Engeland verkopen die daar een Newfoundlander werd met de kleur “landseer”.
Deze Europese landseers kon men kruisen met de newfoundlanders in Engeland.
Engeland heeft een eigen “Kennel Club” die niet is aangesloten bij de F.C.I. (De internationale
Kynologische vereniging).
Als er nu (2014) een landseer E.C.T. naar Engeland wordt verkocht, wordt deze daar dan ook als landseer E.C.T. ingeschreven. Als apart ras naast de Newfoundlander.
Fokkers van wit/zwarte Newfoundlanders moeten regelmatig zwarte honden gebruiken.
Als men wit/zwart met wit/zwart blijft fokken verandert het type hond.
De honden worden groter en de vacht veranderd.
Dit bewijst dat de wit/zwarte landseer E.C.T. een eigen ras is.
My Dog” of “Bob”
Kopstudie van de hond die in het schilderij “A distinguished Member of Human Society” was geschilderd.
Dit werd 16 jaar na het originele geschilderd.
Een nobel lid van de samenleving
Gedateerd 1831. De beroemdste van alle landseers.
Op het schilderij is Paul Pry, gefokt door mr. Phillip Bacon, te zien. De hond was van een neef van Edwin Landseer. Een statige, witte hond, met zwarte kop en smalle bles, wachtend op mensen in nood om te assisteren en te helpen. Het schilderij werd voor het eerst tentoongesteld in 1838. De trotse hond op het schilderij hoort bij de legende van ‘Bob.’ De hond was aanwezig op een schip dat voor de kust van Engeland schipbreuk leed. Als een verdwaalde hond werd hij bekend langs de Londense kades, doordat hij de schipbreukelingen redde van de verdrinking. Er waren 23 reddingen geteld in 14 jaar. Hij werd benoemd tot nobel lid van de Koninklijke Sociëteit van Engeland. Hierdoor kreeg hij niet alleen recht op een onderscheiding, maar ook zijn dagelijkse voedsel.
Toen Sir Edwin Landseer in 1837 besloot Bob te schilderen, was de hond nergens te vinden. Een andere (wit/zwarte) Newfoundlander, die Sir Edwin Landseer had zien lopen in London, poseerde voor het schilderij. Deze hond heette Paul Pry. Paul Pry werd meegenomen naar het schilderatelier, daar werd de hond gepositioneerd op tafel zoals te zien op het schilderij. De schilder had de vriendelijke hond geplaatst voor een simpele achtergrond met een onstuimige lucht. Het licht valt daarom mooi op zijn witte vacht, en zijn zwarte kop steekt zo mooi af tegen het lichtste stuk van de lucht. Hierdoor lijkt het alsof je zijn dikke, zachte vacht kunt voelen, en alsof je hem kunt horen ademen. Het water spat tegen het grote stenen blok waar een ijzeren ring aan bevestigd is. Het schilderij geeft een onheilspellende stilte weer. Het geeft je het gevoel dat er iets gaat gebeuren. Zou er een roep om hulp klinken dan zou Bob meteen op pad gaan.
Het originele schilderij hangt in de ‘Tate Gallery’ in London. Een gravure van het schilderij werd gemaakt door Thomas Landseer met een omvangrijke bewerking door Sir Edwin landseer om de perfectie te waarborgen.